uit Hoofdstuk 7. Thuis

 

Vader kwam weer terug in het leven van Jenny en haar moeder. Zij kon zich hem niet meer herinneren van voor de oorlog. Maar ze was blij met die man die zei dat hij haar vader was, en die gek was op zijn dochtertje. Het herenigde gezin had twee kamers in het grote huis bij Pasir Putih, aan het strand, waarin ook andere uit de Jappenkampen bevrijde Nederlanders als noodopvang gehuisvest waren.

Vader en moeder hadden in alle hevigheid en bewuster dan kleine Jenny de honger, ziektes, dood, vernederingen en wanhoop ervaren in de kampen. Ze hadden tijd nodig om te helen, lichamelijk en geestelijk. Man en vrouw waren na gescheiden jaren van verschrikkingen en overleven van elkaar vervreemd.

Het was een nieuw begin voor het gezin.
Haar ouders waren weliswaar blij elkaar weer te hebben, maar de intimiteit van vroeger was verdwenen, die moest weer groeien.
Vader met zijn ingenieursopleiding en zijn goede contacten met de lokale bevolking werd aangesteld als verbindingsofficier in de wederopbouw van de cultuurondernemingen, de koffie- en rubberplantages. Nederland was van plan om Nederlands-Indië weer tot de parel van haar koloniën te maken en om weer te kunnen te beschikken over de oogsten ervan. Dat veel Indonesiërs daar heel anders over dachten, kon die gedachte vooralsnog niet deren.
De capitulatie van de Jap en de bevrijding uit de kampen was het begin van een nieuwe moeilijke tijd met gebrek aan alles, onveiligheid en plundering in de Bersiap. Maar in Jenny's herinnering was het een paradijselijke tijd. Zij was de oogappel, de hoop en de zon voor haar ouders. Zewerd het middelpunt van hun warmte, liefde en hoop. Het was een periode van intens gezinsgeluk voor hen.

 

Het grote huis stond vlak bij het strand. ‘s Morgens vroeg als de tropenzon nog niet zo fel was ontbeten vader en moeder met Jenny op het strand. Moeder had broodjes gesmeerd , djeruks (sinaasappels) en een fles koud kraanwater –gekookt, om ziektes te voorkomen - meegenomen. Gezeten op een grote tikar (van palmblad gevlochten kleed) stalde moeder de broodjes, de vruchten en het water uit. Vader nam haar bij haar handje en liep met haar de luid ruisende branding in. Ze genoot van het bruisende zeewater als het langs haar naakte lijfje stroomde. “Nog een keer, pappie, ja?”vroeg ze iedere dag. Moeder keek lachend naar ze en genoot. Ze stond op van de tikar om Jenny af te drogen met een oude handdoek, waarna het gezin de broodjes begon te eten.
Een gouden begin van de dag. ……..