Hoofdstuk 2. De onderneming

uit Hoofdstuk 2. De onderneming

 

Jenny werd geboren in Malang, Oost-Java. Haar ouders kwamen beiden uit Nederlands-Indische families, blank en bruin door elkaar. Vader Henri Verburgh was landbouwkundig ingenieur en leidde een suikeronderneming op Oost-Java.
Haar moeder, Josefien Smaling, had hij ontmoet op een van de uitbundige, zorgeloze feesten in de Simpangsociëteit in Surabaya. Hij was als een blok voor haar gevallen. Ze trouwden nog geen half jaar later, waarna ze haar intrek nam bij hem in het grootste woonhuis op de onderneming. Een goed begin.


Kort daarop werd Jenny geboren. Hun geluk was compleet; een mooi kindje, sprekend haar moeder, vertelde de trotse vader aan ieder die dat weten wilde. Het personeel op de onderneming vond het kleine blonde blanda-meisje schattig. De witblonde haartjes werden regelmatig bevoeld door de baboes: “Rambut djagung” (haar van mais, lichtgeel).
Henri was de administrateur, die de onderneming met de suikerfabriek en rietvelden eromheen bestierde. Als je de fabriek wilde bezoeken dan reed je met de auto vanuit Malang aan de kust over een steeds kleiner en slechter wordende weg zo’n anderhalf uur het binnenland in. De weg leidde door de uitbundige natuur met bomen, planten, langs lichtgroene sawah’s (rijstvelden) en door de desa’s (dorpjes) naar de rietvelden met de van veraf zichtbare hoge schoorsteen van de fabriek. Op het terrein stonden Indische huizen – open voorgalerij, getraliede ramen, hoge plafonds, koele stenen vloeren – waar behalve Henri de technische mensen en het administratieve personeel woonden.


In de maanden van oogsten en malen werd het riet gesneden en op honderden lorries (karretjes op rails) naar de fabriek gereden. De fabriek draaide dan maanden achter elkaar continu met ploegendiensten, en extra ingehuurde arbeiders uit de desa’s eromheen. Vrachtwagens reden af en aan om de gevulde suikerzakken te vervoeren naar de inkopende maatschappijen als HVA. De weeë lucht van de melasse, die overblijft na de suikerraffinage, is onvergetelijk voor wie het ooit heeft geroken. Het hard en lang doorwerken met elkaar bracht een drukke maar plezierige, haast feestelijke tijd voor de mensen op de onderneming. Er werd samen gegeten, gepraat en ook geborreld.
Josefien hield het overzicht over het huishouden in hun grote, Indische huis. Ze had daarbij hulp van de baboes voor het koken, de was en het schoonmaken. De tuinman deed allerlei klusjes in en om het huis. Hij had de open voorgalerij voorzien van een kree (bamboe rolgordijn) die werd neergelaten tegen te veel middagzon. De hoge plafonds, marmeren vloeren en altijd openstaande getraliede ramen gaven een aangename, koele sfeer. In de achtergalerij waren de gudangs (voorraadkamers) voor zaken als rijst, koffie, olie, suiker en meel.


De zorg voor baby Jenny was moeders domein en ook haar meest geliefde bezigheid. Vaak was de oude baboe Siem altijd in de buurt om te helpen met haar door sirih (betelnoot met bladeren) kauwen rode mond. Als moeder het in de tropen gebruikelijke middagslaapje deed, paste Siem op kleine Jenny, in haar houten babybox met spijlen, in de openlucht. Ze zong Javaanse slaapliedjes. De wind leek mee te neuriën in het geruis van de blaadjes aan de bomen.
In rustiger tijden ging het gezin af en toe naar de kust voor een dagje strand. Ze vertrokken dan heel vroeg, voor de echte warmte. Jenny genoot van de zee; ze kroop zo hard ze kon onder het toeziend oog van haar ouders naar de waterlijn. Iedere golf die vlak voor haar op het strand eindigde probeerde ze te pakken. Toen ze wat later kon lopen, liep vader met haar mee en tilde haar boven de branding op. …….

Josefien hield het overzicht over het huishouden in hun grote, Indische huis. Ze had daarbij hulp van de baboes voor het koken, de was en het schoonmaken. De tuinman deed allerlei klusjes in en om het huis. Hij had de open voorgalerij voorzien van een kree (bamboe rolgordijn) die werd neergelaten tegen te veel middagzon. De hoge plafonds, marmeren vloeren en altijd openstaande getraliede ramen gaven een aangename, koele sfeer. In de achtergalerij waren de gudangs (voorraadkamers) voor zaken als rijst, koffie, olie, suiker en meel.
De zorg voor baby Jenny was moeders domein en ook haar meest geliefde bezigheid. Vaak was de oude baboe Siem altijd in de buurt om te helpen met haar door sirih (betelnoot met bladeren) kauwen rode mond. Als moeder het in de tropen gebruikelijke middagslaapje deed, paste Siem op kleine Jenny, in haar houten babybox met spijlen, in de openlucht. Ze zong Javaanse slaapliedjes. De wind leek mee te neuriën in het geruis van de blaadjes aan de bomen.


In rustiger tijden ging het gezin af en toe naar de kust voor een dagje strand. Ze vertrokken dan heel vroeg, voor de echte warmte. Jenny genoot van de zee; ze kroop zo hard ze kon onder het toeziend oog van haar ouders naar de waterlijn. Iedere golf die vlak voor haar op het strand eindigde probeerde ze te pakken. Toen ze wat later kon lopen, liep vader met haar mee en tilde haar boven de branding op. ……. . . . . .