uit Hoofdstuk 26. Vader Sander

 

Frederik hield de telefoon in zijn hand. “Jenny, het is voor jou. Ik verstond het niet helemaal goed, denk ik.”

Ze zaten beiden aan de eettafel: Frederik met de krant en Jenny maakte een notitie voor de raadsvergadering.

Sander junior was in zijn kamer huiswerk aan het maken. Helen was naar een vriendin plaatjes draaien, ze zou om tien uur thuis zijn.

Jenny pakte de telefoon: “Ja, met Jenny.” Ze luisterde even, haar gezicht verstrakte, ze sloot het gesprek onmiddellijk af en gooide de hoorn neer. “Nee! Nee! Nee!” riep ze heftig.

Frederik keek verbaasd en verontrust naar haar strakke gezicht en vroeg: “Wat is er, Jen? Iets ergs?”

Ze staarde koud langs Frederik heen in het niets. “Nee, ik wil het niet. Het is over, weg!” kwam het heftig uit haar mond. Hij legde zijn hand op haar schouder, die ze bijna woedend wegtrok. “Het was Sander, de vader die zijn kinderen zo makkelijk in de steek heeft gelaten. En nu plompverloren opbelt. Weg ermee!” Zo heftig kende hij Jenny niet; het moest een nog steeds niet geheelde wond zijn die Sander had toegebracht.

“Ik weet hoe belangrijk een vader is! Had ik maar een vader, ik mis hem al heel mijn leven!” gooide ze eruit. “Dat Sander mij heeft verlaten, daar ben ik allang overheen, geloof me. Maar de kinderen … die worden groot zonder vader. Die heeft hij gewoon in de steek gelaten, van de ene dag op de andere. Dat vergeef ik hem nooit!”

Weer ging de telefoon. Frederik nam hem op en zei kalm wie hij was, Jenny’s huidige echtgenoot. “Jenny wil u niet te woord staan, meneer Wiersma. Het is nogal een schok om na jarenlang niets plotseling u aan de lijn te krijgen, dat begrijpt u denk ik wel,” zei hij zo kil mogelijk. Schandelijk had hij het gevonden dat haar eerste man het gezin zo zonder meer had verlaten en niets van zich had laten horen. Hij wist dat het Jenny vreselijk pijn deed dat haar kinderen taal noch teken van hun vader kregen, waarschijnlijk meer nog dan de kinderen zelf. Zelfs nu nog was er rond verjaardagen van de kinderen een lichte spanning merkbaar: zou er een kaartje van papa zijn?

Frederik luisterde het verhaal van Sander aan. “Ik begrijp het. Ik zal het aan Jenny voorleggen. Ja, uw nummer schrijf ik nu op. U hoort van ons.” Dat ‘ons’ zei hij bewust om duidelijk te maken dat hij naast haar stond.

“Wat wilde de hufter?” vroeg Jenny, nog steeds met die ijskoude blik. Ze voelde de jarenlange ingehouden kille woede opborrelen over Sanders plotselinge vertrek; hij had ze verraden, zijn kinderen, waar hij toch zo dol op was. Haar woede werd aangewakkerd door haar diep weggedrukte kindergevoelens, over haar vader die ze maar even had gekend en die zomaar in het niets was verdwenen, en met hem haar vroegste thuis. Haar zoektocht naar hem leefde nog steeds in haar, al was die abstract geworden.

“Hij is een half jaar geleden weer teruggekomen in Nederland en wil graag contact met de kinderen. Daar komt het op neer, Jenny.”

Sander had voorgesteld om de kinderen eerst ergens buiten te ontmoeten, in een restaurant, en later bij hem thuis, hij woonde nu in Wassenaar. Hij wilde eerst gesetteld zijn, reden dat hij er maanden mee had gewacht. Maar hij hoopte dat ze hem wel zou toestaan om de kinderen te ontmoeten; het waren toch ook zijn kinderen?

Jenny, weer rustiger geworden, haalde de schouders op. “Ik weet het niet, hoor. Ook zijn kinderen … Hij heeft het recht op vaderschap verloren, door niets te laten horen aan zijn kinderen.”

Frederik zweeg. Hoe zouden de kinderen zelf, Sander en Helen, erover denken?