Feiten en cijfers

 

Wat is een Indische Nederlander ?
Het begrip ‘Indische Nederlanders’ wordt op tal van verschillende manieren gebruikt. Aanvankelijk werd de term ‘Indische Nederlander’ vooral gebezigd voor een persoon die ten minste enig Indisch bloed bezat, dat wil zeggen een persoon van gemengd Inlands-Europese afkomst. Tegenwoordig wordt de term steeds vaker gebruikt voor personen die ‘Indische roots’ hebben, dat wil zeggen personen die toch ten minste enige tijd in de Indische archipel hebben doorgebracht. Dit is dan inclusief de ‘totoks’ (blanke volbloed Nederlanders) die een substantieel deel van hun leven in Nederlands-Indië hebben doorgebracht, maar er niet zijn geboren. De bevolkingsgroep bestaat dus zeker niet uitsluitend uit personen die in Nederlands-Indië zijn geboren.

Drie eeuwen lang was er intensief migratieverkeer tussen Nederland en Nederlands-Indië. Mede door gemengde huwelijken ontstond een bijzondere bevolkingsgroep. Een demografische reconstructie van het aantal Indische Nederlanders leert dat er ten tijde van de Japanse bezetting (1941) een kleine 300 duizend ‘Indische Nederlanders’ in Nederlands-Indië woonden, op een totale bevolking van ruim 60 miljoen. Na de oorlog en de onafhankelijkheid van Indonesië migreerde het leeuwendeel van de overlevenden naar Nederland, al gingen sommigen in een later stadium toch in een ander land wonen. In 1984 werd de maximale omvang van de groep Indische Nederlanders (waar ook ter wereld woonachtig) bereikt (616 duizend, waarvan 309 duizend eerste generatie). Momenteel zijn er nog 582 duizend personen in leven. Van hen wonen naar schatting 458 duizend in Nederland en 124 duizend elders. Inmiddels is de tweede generatie aanzienlijk groter dan de eerste.

 

Internering
Het verschil tussen méér of minder dan 50% blank bloed (hoe dat stond vermeld in de pendaftaran (registratie) was niet onbelangrijk. In de meeste gevallen betekende het wél of geen internering, met alle gevolgen van dien. Een bevolkingsgroep die vóór de oorlog één was, werd nu op basis van raciale herkomst in tweeën gesplitst, waarbij het niet uitzonderlijk was dat zelfs binnen één gezin sommigen wél en anderen niet werden geïnterneerd.

Gedurende de Japanse bezetting van Nederlands-Indië werden in totaal ruim 42.000 militairen van het KNIL en de Koninklijke Marine in krijgsgevangenschap gehouden en ongeveer 100.000 Nederlandse burgers geïnterneerd in kampen. De krijgsgevangenen werden in een beperkt aantal grotere regionale verzamelkampen geconcentreerd. Het regime dat de Japanners over de krijgsgevangenen uitoefenden, werd steeds strenger. Krijgsgevangenen werden op grote schaal aan het werk gezet. De overgrote meerderheid van hen werd daarvoor vervoerd naar werkkampen elders in de archipel of daarbuiten. Circa 8.200 Nederlandse en Nederlands-Indische militairen zijn in Japanse krijgsgevangenschap om het leven gekomen. Voor burgergeïnterneerden waren er aanvankelijk grote en vele kleine kampen verspreid over de gehele archipel; later werden zij steeds meer in enkele zeer grote kampen geconcentreerd. Als interneringskampen werden stadswijken, gevangenissen, kazernes, scholen, kloosters en zelfs ziekenhuizen ingericht. Hier begon een interneringsperiode die voor velen bijna drie jaar of langer zou duren, en waarin de levensomstandigheden steeds slechter werden. Bijna 13.000 burgers kwamen tijdens de internering om het leven.

 

Bersiap
Geen ander land heeft de moord op zoveel medeburgers zo gelaten geaccepteerd als Nederland in de Bersiapperiode. Historicus Frederick spreekt van 'post-koloniaal geheugenverlies. Hierna volgt een klein deel van interview in dagblad Trouw.
De Amerikaanse historicus William H. Frederick (72) heeft praktisch zijn hele wetenschappelijke carrière gewijd aan de geschiedenis van Indonesië. Nooit echter heeft hij goed begrepen waarom Nederland zich zo bar weinig gelegen heeft laten liggen aan de Bersiap, de periode waarin de waanzin de naar onafhankelijkheid snakkende Indonesiërs in de greep kreeg.

Frederick wil de ogen van Nederlanders openen voor de golf van etnisch geweld die begon in oktober 1945. Nederlanders - net bevrijd uit Japanse interneringskampen -, Indo's en minderheden zoals Molukkers, Chinezen en Timorezen waren plotseling hun leven niet zeker. Jonge Indonesische strijders zagen in de door Soekarno uitgeroepen republiek een vrijbrief om te moorden. Zij wilden voorkomen dat Nederland na de capitulatie van Japan in staat zou zijn om het koloniale gezag te herstellen. Er vielen duizenden slachtoffers.

De Bersiapperiode is zonder twijfel een zwarte bladzijde in de geschiedenis van Indonesië én die van Nederland, zegt Frederick. Hij kent geen ander land dat de moord op zoveel medeburgers zo gelaten heeft geaccepteerd en vervolgens is vergeten.

"We hebben te maken met postkoloniaal geheugenverlies, waarvan we ons kunnen afvragen in hoeverre dat doelbewust is. Natuurlijk zwijgt in Indonesië iedereen erover. Mensen die na de revolutie zijn geboren, weigeren het zelfs te geloven als ik daarover begin. Ze noemen het Nederlandse propaganda."


Troostmeisjes
De gedwongen prostituering van Nederlands-Indische en Nederlandse vrouwen maakte onderdeel uit van een Japanse prostitutiemachine die in totaal circa 200.000 meisjes en jonge vrouwen vermaalde.
Naast Nederlanders werden ook Koreanen, Taiwanezen en Chinezen het slachtoffer. Eén van de zogenoemde ‘troostmeisjes’, “Erna”, vertelt hoe zij en andere vrouwen tussen 17 en 28 jaar in februari 1944 worden opgepakt en in een ommuurde woning belanden. Daar moeten de dames hun onderbroek uitdoen voor een medisch onderzoek, en onder dwang een formulier ondertekenen waarin (dat wisten ze niet) stond dat ze zich vrijwillig prostitueren. Dan volgt een periode van twee maanden waarin ze minstens 20 keer per dag een Japanse soldaat moeten vermaken. Na afloop moeten de arme meisjes en vrouwen bij zichzelf een chemisch schoonmaakmiddel inbrengen, omdat de Japanners doodsbang zijn voor geslachtsziekten.

Hoe groot het aantal verkrachtingen en het seksueel misbruik was, is nog altijd niet bekend . Een in 1994 gepubliceerd rapport van het voormalige ministerie van WVC spreekt over 'met zekerheid 65 en waarschijnlijk 300' Nederlandse slachtoffers. Cijfers die niet rijmen met de wetenschap dat er op elke vijftig Japanse soldaten één troostmeisje geleverd moest worden. De Japanse bezettingsmacht telde in Nederlands-Indië 300 duizend soldaten.

 

Chinezen
De Chinese populatie was in Nederlands-Indië gelijkgesteld aan de Europeaan. Dat hield in dat voor alle Chinezen het Europese Burgerlijke Recht van toepassing was verklaard.
De migratie van Chinezen naar Indië kwam pas goed op gang in het midden van de 19de eeuw. Vanaf 1860 -1930 steeg de Chinese populatie met name door peranakan (volgende generaties)van 220.000 naar 1.233.000. (noot: Indonesië telde in 1930 ± 61 miljoen inwoners)
Zij kwamen als contractarbeiders en als vrije migranten, de contractarbeiders voornamelijk voor het werk in de tabakscultures op Sumatra en de tinmijnen in Bangka en Biliton.
De vrije migranten vestigden zich op Java en Madura vooral in de grote steden. Ze ontplooiden zich actief in het handelsverkeer. Ruim 60% van de Chinezen was in 1930 werkzaam in de handel en vormde een belangrijke schakel tussen de inheemse maatschappij en het grote Europese handelsverkeer.
Regel was dat de Chinees òf zelfstandig was, òf bij een andere Chinees in dienst stond en alles wat de Chinees produceerde aan de Europeaan werd verkocht.
De Chinezen waren verdeeld in twee kampen, de Peranakans, die geen Chinees meer spraken, en de Totok-Chinezen, de ‘singkehs’, die de Chinese taal en cultuur hoog in het vaandel hadden.
Chinezen politiek mikpunt in Indonesië
Tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog werden vele Chinese Indonesiërs het slachtoffer van mishandeling, diefstal en moord door soldaten van de Tentara Nasional Indonesia, het Indonesische leger.
In 1965 kwam Suharto aan de macht en de rellen tijdens de opstand hadden het al snel voorzien op de Chinese bevolking. Vele Chinezen kwamen om het leven en hun eigendommen werden in beslag genomen of vernietigd. Suharto deed niets om het geweld tegen te gaan, integendeel, hij begon met het uitvaardigen van wetten die het leven van de Chinezen bemoeilijkte. Voor Suharto waren de Chinezen een makkelijke zondebok, om problemen op af te schuiven en de aandacht van andere zaken af te leiden. Chinese scholen werden gesloten en de Chinezen van Atjeh en Noord Sumatra werden verdreven. In 1973 waren er hevige rellen op West Java, waarbij men het speciaal voorzien had op de Chinese bevolking, het leger deed niets om de rellen te stoppen, die later op het conto van de Communistische Partij (PKI) werden geschoven. Tijdens rellen tegen het regime van Suharto zorgde deze ervoor dat de aandacht werd afgeleid en dat opnieuw de Chinezen het slachtoffer werden van het uitgebroken geweld.

In de jaren 1970 kwam een tweede stroom van Chinese Indonesiërs naar Nederland vanwege rassenconflicten tussen Chinese en autochtone Indonesiërs. Veel Chinese vrouwen in Indonesië werden uit hun huizen gesleurd en verkracht door racistische Indonesiërs. Chinese mannen werden geslagen en hun bezittingen werden ontnomen. Sommige Chinese wijken gingen in vlammen op en bijna alle reclameborden in het Chinees werden kapotgemaakt. Veel Chinese Indonesiërs veranderden hun Chinese achternaam in een Indonesische achternaam. Het aannemen van een Chinees-Indonesische achternaam werd door de overheid zelfs verplicht. De laatste anti-Chinese rellen waren in 1998.

 

Backpay
De kwestie draait om 82.000 voormalige militairen en ambtenaren in Nederlands-Indië. Tijdens de Japanse bezetting (1942-1945) hebben ze geen salaris noch pensioenopbouw gekregen. Over uitbetaling daarvan wordt al decennialang gesteggeld. Het ging destijds om 1,3 miljard gulden, zo’n 16.000 gulden per persoon. Inmiddels is de totale schuldenlast omgerekend naar nu zo’n 5,7 miljard euro, ofwel: 70.500 euro per persoon, exclusief rente.Nederland weigert aansprakelijkheid. De staat beroept zich op een arrest van de Hoge Raad in 1956, waarin staat dat alle financiële verplichtingen zijn overgedragen aan Indonesië, de rechtsopvolger van Nederlands-Indië. Dat is bij de soevereiniteitsoverdracht in 1949 vastgelegd in een vermogensbalans.
Uit archiefonderzoek van onderzoeksjournalist Griselda Molemans blijkt dat dit nooit gebeurd is. Uitbetaling van de achterstallige salarissen, de ‘backpay’, ontbreekt op de vermogensbalans. ,,Indonesië kan helemaal niet aansprakelijk worden gesteld. In de onderhandelingen staat nergens dat die schuldverplichting is overgedragen’’, zegt Molemans. ,,En er staat letterlijk dat Indonesië alleen schulden hoeft over te nemen waar de republiek belang bij heeft. Daarmee heeft Nederland een vrijbrief gegeven om de achterstallige salarissen niet te betalen. Dat is de hoogste trede van bedrog.

Nederland is overigens het enige land dat betrokken was in WO II die de salarissen van zijn militairen en ambtenaren in de kolonie niet heeft uitbetaald.


Repatriëring
Indische identiteit en een bestaan in Nederland stonden volgens Kabinet Drees III, minister Van Thiel, Maatschappelijk Werk – in reactie op vragen vanuit de Kamer in 1953 – op gespannen voet met elkaar: “De regering heeft de overtuiging, dat de belangen van het overgrote deel van de in Indonesië geboren en getogen personen van Nederlandse nationaliteit het beste zijn gediend met een voortgezet verblijf in Indonesië. Hierbij ziet hij niet over het hoofd de vele en grote moeilijkheden, die deze personen sedert de laatste jaren in Indonesië ondervinden en ongetwijfeld nog ondervinden. De ervaring heeft echter geleerd, dat de overkomst naar Nederland voor de Indische Nederlanders, zowel voor ouderen als jongeren, vaak een ontworteling betekent, die onherstelbaar is. Men realiseert zich onvoldoende dat de maatschappelijke moeilijkheden ten gevolge van de geheel andere levensomstandigheden, waarin zij hier te lande komen te verkeren, vaak veel groter zijn dan die, welke onze emigranten hebben te overwinnen, die wel voorbereid en na goede selectie zich in andere landen vestigen.”
Indische Nederlanders zijn wezenlijk anders dan totoks; ze zijn ‘Oosters’ en moeten zich dat feit nog eigen maken; en tot die tijd moeten ‘we’ ze behoeden voor misstappen door ontmoediging van de overkomst naar Nederland en aanmoediging om in Indonesië te blijven.
Onder politieke druk van Tweede Kamer en maatschappelijke pressiegroepen die wezen op de noodsituatie van spijtoptanten in de jaren zestig werd het toelatingsbeleid iets verruimd.


In de periode 1945-1968 vond een grootschalige repatriëring van Indische Nederlanders plaats; ruim 300.000 Indische Nederlanders kwamen vanuit het voormalig Nederlands-Indië naar Nederland. Deze migratie staat bekend als 'repatriëring', dat neerkomt op ‘terugkeren naar het vaderland’, en moet vooral symbolisch worden opgevat nu een groot gedeelte van de repatrianten zelf nooit eerder in Nederland was geweest.
• 1945-1950: na de capitulatie van Japan en de daaropvolgende Bersiap vertrokken ca. 100.000 (Indische) Nederlanders onmiddellijk of binnen enkele jaren naar Nederland. Het waren met name overlevenden van de Japanse bezetting (binnen- en buitenkampers) en de Bersiap. De opzet was aanvankelijk tijdelijk in Nederland om bij te komen van de Japanse bezetting (1942-1945). 30.000 van hen gingen terug naar Indonesië.
• 1950-1957: in verband met de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië repatrieerden ambtenaren uit de administratie, het politieapparaat, de rechterlijke macht en het leger naar Nederland. Na de opheffing van het KNIL in juli 1950 repatrieerden veel KNIL-militairen.
• 1957-1958: naar aanleiding van de Nieuw-Guinea-kwestie en ‘Zwarte Sinterklaas’, die tot gevolg had dat (Indische) Nederlanders in Indonesië tot staatsgevaarlijk werden verklaard, vertrokken ca. 50.000 mensen.
• 1962: in verband met de overdracht van Nederlands Nieuw-Guinea aan Indonesië werden alle op Nieuw-Guinea verblijvende Nederlanders (ca. 14.000 personen) geëvacueerd. In de periode van het zgn. UNTEA-bestuur kwam ook een groep van ongeveer 500 Papoea's, die in Nederlandse overheidsdienst waren geweest, met hun gezinnen naar Nederland.
Spijtoptanten
• 1957-1964: spijtoptanten waren mensen die na de soevereiniteitsoverdracht hadden gekozen voor het Indonesische staatsburgerschap, maar spijt kregen van hun keuze toen de nieuwe Indonesische samenleving hen discriminatoir ging behandelen. Tot 1958 was het Nederlandse toelatingsbeleid voor hen nog zeer restrictief, maar dat werd vanwege de noodsituatie waarin de spijtoptanten door politieke omstandigheden waren komen te verkeren, verruimd; ca. 25.000 van hen konden alsnog naar Nederland komen en kregen hun Nederlandse nationaliteit terug.


KNIL
Het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger werd officieel opgericht op 28 augustus 1814 en in juli 1950 officieel ontbonden. Dit vanwege internationale afspraken gemaakt tijdens de Rondetafelconferentie (augustus-november 1949) te Den Haag. De militairen en hun leiding werden daarna ondergebracht bij de Koninklijke Landmacht. Een deel van het KNIL-personeel werd gepensioneerd, ontslagen (veelal Molukkers en inlanders) en/of naar Nederland gezonden. Vanaf 1951 kwamen uit dit leger veel oud-soldaten van Molukse afkomst naar Nederland.

 

Molukkers
Na de Japanse bezetting van Nederlands-Indië wilde Nederland de oude koloniale situatie herstellen. De inheemse Indonesiërs kwamen daartegen echter in opstand en onder leiding van Soekarno brak tussen 1945 en 1949 een onafhankelijkheidsstrijd uit. Het heropgerichte Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) moest de orde handhaven en de vrijheidsstrijders ontwapenen. Zij stonden tegenover het leger van de Republik Indonesia.

Molukse beroepsmilitairen stonden bekend om hun moed en waren Koningsgezind. Hierdoor werd de Molukse bevolkingsgroep door de Nederlanders beschouwd als bondgenoten en vice versa.

Na het afschaffen van het KNIL in 1950 werden de Molukse soldaten met hun gezinnen –ongeveer 12.500 personen –naar Nederland gebracht. Daar werden ze uit de militaire dienst ontslagen. Een klap in het gezicht, het leger was hun leven. Bovendien verwachtten ze in de Molukken te worden gedemobiliseerd, zoals beloofd, waar ze zich zouden aansluiten bij het leger van de door hen gewenste onafhankelijke Republiek der Zuid-Molukken (Republik Maluku Selatan, RMS). De Molukken waren echter onderdeel van de Republik Indonesia geworden.
Hun verblijf hier zou tijdelijk zijn, ze zouden immers terugkeren naar een onafhankelijke Republiek der Zuid-Molukken. Zonder rekening te houden met sterke Molukse volksstructuren werden ze in woonoorden, kampen, kazernes ondergebracht. Ze werden geïsoleerd, konden geen Nederlands staatsburger worden of onderwijs te volgen, stateloos. De vakbonden slaagden erin om hen te verbieden te werken in Nederland. Deze situatie duurde zeker twintig jaar; pas in 1957 kwamen er speciale Molukkerswijken met betere huisvesting. De Molukse wijkraden moedigden integratie niet aan, de loyaliteit jegens het RMS-ideaal zou kunnen afnemen. Pas in 1970 maakte Nederland een eind aan de ‘tijdelijke’ situatie en erkende de grote fout om de Molukkers destijds te ontslaan uit dienst en een terugkeer naar de Molukken voor te houden.
Een nieuwe generatie verzette zich steeds meer tegen de idealen van de vorige generatie. Het generatieconflict uitte zich op gewelddadige acties in de jaren ‘70 en een geleidelijk proces van omdenken tijdens de jaren ’80.
De Molukse gemeenschap telt nu 40.000 leden en is grotendeels geassimileerd in de Nederlandse samenleving. 93% van hen is protestants.

 

Ontworteling
—Ontwortelingsdepressie: Berger-Prins introduceerde deze term in 1951. Dit type depressie wordt gezien als het gevolg van verwarring over de eigen rol en psychosociale gedesoriënteerdheid, die zelf de consequenties zijn van een ontworteld raken uit de eigen cultuur en een niet geworteld zijn in die van het immigratieland.

 

Kampkinderen
Bij de jonge ‘Indische’ kinderen-van-de-oorlog is er ondanks of dankzij hun gebrek aan herinneringen aan de traumatiserende omstandigheden waarin zij tijdens de Japanse bezetting hebben verkeerd, veelal sprake van verborgen psychisch leed. De hulpverlening dient op de hoogte te zijn van met name de indirecte traumatisering die bij deze mensen kan hebben plaatsgevonden. In latere belastende levensfasen, zoals de involutie, kunnen psychische klachten ontstaan. Voor de behandeling is belangrijk dat er een verband wordt gelegd tussen de huidige problemen en de vroegere ervaringen. De weerstand daartegen bij de kampkinderen dient begrepen en bewerkt te worden.

Bij een aantal van deze jonge kampkinderen ontstaan de laatste jaren in toenemende mate psychische klachten. Het gaat veelal om mensen die hun leven lang, al dan niet bewust, geprobeerd hebben hun eigen leed verborgen te houden en hun verlangens om te zetten in zorg voor anderen.

Het zelf. dat in zijn vorming grotendeels bepaald wordt door zelfobjectervaringen. blijkt sterker beïnvloed te worden door wat ouders zijn, dan door wat ze doen. Vandaar dat. ondanks het pogen van de moeders hun jonge kinderen zoveel mogelijk leed te besparen, het overdragen van hun eigen angsten en onzekerheden via transmuting internalization' niet voorkomen kon worden.
Mannen werden beleefd als agressors (Japanners) of als onbereikbare, door de moeders veelal geïdealiseerde symbolen (vaders).
Daarbij komt nog het probleem dat de omstandigheden na de oorlog niet veel gunstiger werden, voor velen duurden de onveilige situaties voort. Men kwam in de Bersiapperiode terecht, er volgde migratie, men moest de hereniging met een ‘vreemde' vader verdragen enzovoort.