uit Hoofdstuk 15. De sixties

 

Jenny had een eigen kamer in de flat, geverfd in de kleuren die zijzelf had mogen kiezen. Haar stiefvader had geopperd dat zij zich echt fijn moest voelen in haar eigen kamertje, heel lief toch, vond Jenny. Groen, blauw en geel, de kleuren van vroeger, van natuur, lucht en zon. En ook jaren zestig, flowerpower. Ze kon uren achtereen op haar kamertje zitten, plaatjes draaien op haar koffergrammofoon die ze voor haar verjaardag had gekregen, en wegdromen met de muziek in de jaren zestig. Sommige teksten plaatste ze in de context van haar eigen leven.

While I’m far away from you my baby
Whisper a little prayer for me my baby
And tell all the stars above                              

This is dedicated to the one I love

 

Dit nummer van The Mamas and the Papas droeg ze op aan haar vader.

How does it feel, how does it feel?
To be without a home
Like a complete unknown, like a rolling stone
.

Alsof Dylan dit voor haar had geschreven. En dan het flowerpower-nummer van Scott McKenzie:

 If you’re going to San Francisco
Be sure to wear some flowers in your hair
If you’re going to San Francisco

 

De muziek voerde haar naar San Francisco, waar ‘het gebeurde’, waar jongens en meisjes vrij en vrolijk met elkaar verkeerden, met die bloemen in het haar. Daar was alles goed en mooi … make love, not war. Ze had geen jointjes nodig om high te worden, zoals op school wel gebeurde. Het uren achter elkaar herhalend luisteren bracht haar in een weemoedige trance, waar moeder haar uit haalde: “Aan tafel, Jen! We gaan eten.” De geur van gekookte aardappelen bracht haar weer terug in Leiden, Willem Klooslaan, tweehoog.

 

Haar stiefvader en ook halfzusje Betteke in haar kinderstoeltje zaten al aan tafel.

“Dag meisje, alles goed?” vroeg haar stiefvader weer vriendelijk. “Hoe was het op school?”

Ze knikte met een automatische glimlach.

“Ja hoor, op school ging het goed. Best wel leuk, hoor.” Ze ging hem natuurlijk niet aan zijn neus hangen dat ze een waardeloze dag had gehad. De klas was met gym gaan schaatsen op de ondergelopen tennisbaan. Iedereen zwierde op witte kunstschaatsen of snelle hockeyschaatsen om haar heen, en zij kon er geen hout van. Ze had onderbindertjes van de tennisbaan te leen gekregen en stond meer naast die ondingen dan erop. Koud, nat, zielig voelde ze zich. Ze wou dat ze onzichtbaar was, dat ze niet bestond. “Dat hadden jullie niet in de padivelden, hè?” riep Jan-Willem, de nozem van de klas, terwijl hij haar een zwaai gaf in het voorbijrazen. Dat ze hem was opgevallen, was al bijzonder. Zij was zo ‘niets’, vond ze zelf.

Dat was haar best wel leuke dag geweest. De conversatie met haar stiefvader hield weer op en beiden concentreerden zich weer veilig op het opscheppen van het eten.

Haar moeder kon nog steeds heerlijk koken maar ze hield steeds meer rekening met de Hollandse smaak van haar stiefvader.

“Heerlijk, Fientje. Je kunt toch zo lekker bloemkool met worst maken,” prees John haar moeder, die hem dankbaar aankeek.

“Ik weet dat jij er zo van houdt, John. Hier, nog wat nootmuskaat voor over de saus.”

Uit de Molukken, dacht Jenny. Jammer, dat was het enige op tafel uit Indonesië. Weer een stuk van vroeger weg. Maar zo was het leven.